Het is een van die universele genoegens: een oude film die ineens opduikt in een festival of een speciale voorstelling van een bioscoop. LantarenVenster heeft af en toe van die klassiekers en zo zag ik op deze donkere woensdagavond de eerste speelfilm van Louis Malle, 'L'ascenseur pour l'échafaud', weer eens.
Glansrol van Jeanne Moreau, een tikje politiek, nozems die in de tijd van de film (1958) 'blousons noirs' genoemd werden en vooral die straatscenes met muziek die Miles Davis in één nacht inspeelde bij de film die al volledig gemonteerd was.
Zwart/wit, sfeer, zeer moderne locaties als een betonnen kantoorgebouw in Parijs en het eerste motel van Frankrijk.
Toen ik weer buiten kwam in het donker liet de regen de straten glimmen. Soms klopt alles.
________________________________________________
Ascenseur pour l'échafaud - Louis Malle
met o.a. Jeanne Moreau en Maurice Ronet
woensdag 30 maart 2011
woensdag 23 maart 2011
356 musici en een dirigent: de Gurrelieder
Het had centraal gestaan in de voorpubliciteit en het getal schreeuwde van het programmaboekje: 356 musici en zangers voerden gisteren in de Doelen in Rotterdam de Gurrelieder uit. Size matters bij het uitvoeren van dit werk van Arnold Schönberg, dat vanwege de omvangrijke bezetting niet vaak live wordt gespeeld.
Het was de avond van Reinbert de Leeuw, gisteren bij de première in de Doelen, en het is hem meer dan gegund. De Leeuw verrijkte de Nederlandse cultuur met onnoemelijk veel muziek, concerten, initiatieven en ensembles. Hij stond met vier andere componisten aan de wieg van de opera Reconstructie in 1969, toen opera nog tot kamervragen kon leiden. Het Schönberg Ensemble ontstond op zijn initiatief, zijn opnamen van pianowerk van Satie bereikten veel huiskamers en hij dirigeerde opera bij De Nederlandse Opera (DNO) en de Nationale Reisopera.
Inmiddels is De Leeuw 73, maar hij is nog volop in actie. Hij was de laatste maanden te horen als pianist bij de gedanste Hugo Wolf-liederen van Hans van Manen en hij was – opmerkelijk – juist alleen te zién als pianist in De Wereld Draait Door. Daar kreeg hij met zijn uitvoering van John Cage’s werk voor piano 4’33’’ zelfs Matthijs en zijn studio meer dan vier minuten stil. Bij DNO dirigeerde De Leeuw verder de voorstellingen van Legende van Wagemans.
De orkesten voor deze uitvoering van de Gurrelieder waren afkomstig van de conservatoria van Rotterdam en Den Haag. De koren bestonden eveneens uit conservatoriumstudenten en werden aangevuld met Toonkunstkoor Amsterdam en het Brabant Koor.Het duurde overigens nog wel even voor die koren iets te doen hadden. Pas na pakweg vijf kwartier hadden ze precies één woord als tekst: ‘Holla’. Tot die tijd waren het orkest en enkele vocale solisten aan zet. De enorme orkestbezetting gaf een overweldigend geluid. Alsof je niet voor maar in het orkest zat als luisteraar. Er was duidelijk veel gerepeteerd en De Leeuw hield zonder al te veel misbaar het proces dat zich afspeelde volledig in de greep. Sopraan Melanie Diener zong de rol van het meisje Tove. Haar eerste lied was nog wat strak, maar later zong ze losser en met meer overtuigingkracht. Haar tegenspeler Daniel Kirch had als Waldemar veel meer moeite om te stralen, ook omdat de orkestpartituur bij zijn zang soms wel heel veel volume voorschreef. Daar hielp zelfs de versterking van de zangstemmen niet bij. Of die was gewoon niet zo adequaat ingeregeld. Tenor Eberhard Francesco Lorenz bracht humor en speelsheid in de uitvoering. Als Klaus-Narr stak hij zijn hoofd om de zaaldeur, trippelde naar het podium en zong daar zijn commentaar. Even daarvoor gaf mezzo Catherine Wyn-Rogers – de mooiste stem van de avond – een kort maar indrukwekkend optreden als Waldtaube.Het stuk vervolgde richting de ‘Wilde Jagd’, toen de mannenkoren ‘Und wir sind des Todes, der Sorge und des Todes, des Schmerzes und des Todes’ zongen. Dat maakte een verpletterende indruk.
Na een orchestervorspiel eindigde het werk bij de zonsopgang. In dat deel speelde de ‘sprechstimme’ van Alexander Oliver een grote rol. Oliver, onlangs uitgebreid aan het woord op Place de l’Opera over zijn Dutch National Opera Academy, deed heel wat meer dan ‘sprechen’. Zijn inbreng was muzikaal-eloquent.
Het was de verdienste van Reinbert de Leeuw dat al dat geluid, al die trilling van de lucht afwisselend dreunend, subtiel, snel en langzaam tot klinken kwam. Het donderende einde, toen de koren ‘Strahlenlockenpracht’ zongen, was één groot crescendo.
Wat zou het mooi zijn geweest als daarna de galm en de stilte van het uitklinken van de muziek geklonken had. Maar al voor De Leeuw het eindsignaal gaf, barstte een deel van het publiek uit in applaus. Rotterdam heeft geen poëzie, zo blijkt weer.
[Recensie ook gepubliceerd op 'Place de l'Opera']
______________________________
Codarts Symphony Orchestra
Symfonieorkest van het Koninklijk Conservatorium
koren van het Koninklijk Conservatorium en Codarts, het Brabant Koor en Toonkunstkoor Amsterdam onder leiding van Reinbert de Leeuw.
Solisten: Daniel Kirch, Melanie Diener, Eberhard Francesco Lorenz, Catherine Wyn-Rogers, Andrew Schroeder en Alexander Oliver.
Het was de avond van Reinbert de Leeuw, gisteren bij de première in de Doelen, en het is hem meer dan gegund. De Leeuw verrijkte de Nederlandse cultuur met onnoemelijk veel muziek, concerten, initiatieven en ensembles. Hij stond met vier andere componisten aan de wieg van de opera Reconstructie in 1969, toen opera nog tot kamervragen kon leiden. Het Schönberg Ensemble ontstond op zijn initiatief, zijn opnamen van pianowerk van Satie bereikten veel huiskamers en hij dirigeerde opera bij De Nederlandse Opera (DNO) en de Nationale Reisopera.
Inmiddels is De Leeuw 73, maar hij is nog volop in actie. Hij was de laatste maanden te horen als pianist bij de gedanste Hugo Wolf-liederen van Hans van Manen en hij was – opmerkelijk – juist alleen te zién als pianist in De Wereld Draait Door. Daar kreeg hij met zijn uitvoering van John Cage’s werk voor piano 4’33’’ zelfs Matthijs en zijn studio meer dan vier minuten stil. Bij DNO dirigeerde De Leeuw verder de voorstellingen van Legende van Wagemans.
De orkesten voor deze uitvoering van de Gurrelieder waren afkomstig van de conservatoria van Rotterdam en Den Haag. De koren bestonden eveneens uit conservatoriumstudenten en werden aangevuld met Toonkunstkoor Amsterdam en het Brabant Koor.Het duurde overigens nog wel even voor die koren iets te doen hadden. Pas na pakweg vijf kwartier hadden ze precies één woord als tekst: ‘Holla’. Tot die tijd waren het orkest en enkele vocale solisten aan zet. De enorme orkestbezetting gaf een overweldigend geluid. Alsof je niet voor maar in het orkest zat als luisteraar. Er was duidelijk veel gerepeteerd en De Leeuw hield zonder al te veel misbaar het proces dat zich afspeelde volledig in de greep. Sopraan Melanie Diener zong de rol van het meisje Tove. Haar eerste lied was nog wat strak, maar later zong ze losser en met meer overtuigingkracht. Haar tegenspeler Daniel Kirch had als Waldemar veel meer moeite om te stralen, ook omdat de orkestpartituur bij zijn zang soms wel heel veel volume voorschreef. Daar hielp zelfs de versterking van de zangstemmen niet bij. Of die was gewoon niet zo adequaat ingeregeld. Tenor Eberhard Francesco Lorenz bracht humor en speelsheid in de uitvoering. Als Klaus-Narr stak hij zijn hoofd om de zaaldeur, trippelde naar het podium en zong daar zijn commentaar. Even daarvoor gaf mezzo Catherine Wyn-Rogers – de mooiste stem van de avond – een kort maar indrukwekkend optreden als Waldtaube.Het stuk vervolgde richting de ‘Wilde Jagd’, toen de mannenkoren ‘Und wir sind des Todes, der Sorge und des Todes, des Schmerzes und des Todes’ zongen. Dat maakte een verpletterende indruk.
Na een orchestervorspiel eindigde het werk bij de zonsopgang. In dat deel speelde de ‘sprechstimme’ van Alexander Oliver een grote rol. Oliver, onlangs uitgebreid aan het woord op Place de l’Opera over zijn Dutch National Opera Academy, deed heel wat meer dan ‘sprechen’. Zijn inbreng was muzikaal-eloquent.
Het was de verdienste van Reinbert de Leeuw dat al dat geluid, al die trilling van de lucht afwisselend dreunend, subtiel, snel en langzaam tot klinken kwam. Het donderende einde, toen de koren ‘Strahlenlockenpracht’ zongen, was één groot crescendo.
Wat zou het mooi zijn geweest als daarna de galm en de stilte van het uitklinken van de muziek geklonken had. Maar al voor De Leeuw het eindsignaal gaf, barstte een deel van het publiek uit in applaus. Rotterdam heeft geen poëzie, zo blijkt weer.
[Recensie ook gepubliceerd op 'Place de l'Opera']
______________________________
Codarts Symphony Orchestra
Symfonieorkest van het Koninklijk Conservatorium
koren van het Koninklijk Conservatorium en Codarts, het Brabant Koor en Toonkunstkoor Amsterdam onder leiding van Reinbert de Leeuw.
Solisten: Daniel Kirch, Melanie Diener, Eberhard Francesco Lorenz, Catherine Wyn-Rogers, Andrew Schroeder en Alexander Oliver.
Abonneren op:
Posts (Atom)