maandag 27 juni 2011

Mars der Beschaving - nog een eind te gaan

Het was nog even alsof er nog wat te doen viel aan de harde bezuinigingenn vanmiddag op het Malieveld. De 'Mars der Beschaving', een titel die me wel wat deed fronsen, was zondagavond begonnen voor museum Boijmans-van Beuningen. Ergens tussen de duizend en tweeduizend mensen liepen naar Den Haag. Het startschot werd gegeven door een blatende Johan Simons, na wiens toespraak ik bijna naar huis wilde. Maar het vliegtuig, zelf gebouwd en van hout, van Joost Conijn, symboliseerde de leuke kant van de kunst. Conijn vloog over de demonstranten en verleende zo - zoals iemand het noemde - luchtsteun aan de actie.

De warmste dag tot nu toe dit jaar was qua weer niet helemaal de ideale dag om op een kaal Malieveld te staan, maar ze stonden er. Vele duizenden mensen die, vooral als werknemer/uitvoerder in de kunstwereld actief waren. Het woord 'publiek' kwam in alle toespraken vrijwel niet voor, dat stoorde me wel.
Een deel van de verhalen was mooi en inspirerend, er was bijvoorbeeld een brief uit Parijs van Isabelle Hupert, en een vrij ondubbelzinnig statement van Frits Bolkesteijn. De slottoespraak kwam van Ramsey Nasr die veel dingen zei die me aanspraken.

En toen begon het kamerdebat en bleek al in het 6 uur-journaal dat het allemaal niks had uitgehaald. Vrijwel alle bezuiningen gaan door. Henk en Ingrid krijgen hun zin.

vrijdag 24 juni 2011

Een avond 'opera in het park' - 23 juni 2011

(Repo voor operamagazine.nl)
Het is al een traditie van vele jaren, Opera in het park, in het Amsterdamse Oosterpark. Het Holland Festival brengt een voorstelling live uit het Muziekgebouw op een groot videoscherm in het park achter het Tropenmuseum. Een paar duizend bezoekers keken afgelopen donderdag naar Jevgeni Onjegin van Tsjaikovski. Een impressie.

Het zou moeten regenen, maar het is droog. De zon, die door de voorspellers niet was beloofd, komt af en toe toch door de wolken heen. Het is zes uur en in het Amsterdamse Oosterpark is alles klaar voor de jaarlijkse ‘Opera in het park’. Ieder jaar, tijdens het Holland Festival, is op een groot videoscherm in het park achter het Tropenmuseum een opera te zien die op datzelfde moment wordt uitgevoerd in het Muziektheater. Dit jaar staat Jevgeni Onjegin van Tsjaikovski op het programma.

Sfeer
De tribune is nog vrijwel leeg. Ergens onderaan debatteren twee dames over wat de beste plaatsen – nu nog voor het uitzoeken- zijn voor straks. Als ze er uit zijn, gaat de tas open. Echte wijnglazen worden gevuld en een van de vrouwen zegt vol overtuiging: “gezellig!”

Een paar rijen hoger zit Rienk. Hij is met zijn partner Theo al vroeg aanwezig. “Dan kan je nog kiezen waar je wilt zitten”. Ze zijn speciaal teruggekomen uit Friesland voor deze avond. “We zijn hier al eerder geweest, dit soort zaken mis je wel in de provincie. We komen voor de opera maar zeker ook voor de sfeer. Er zijn altijd allerlei soorten mensen, soms heel ongedwongen maar er zijn er ook die nadrukkelijk ‘sssttt!’ doen als er gepraat wordt. We vonden in vorige jaren Don Carlo erg indrukwekkend. En Götterdämmerung, die hadden we in de zaal gezien maar die was zo bijzonder hier buiten, dat was echt een hoogtepunt”.

Langzaam vult de tribune zich. Er is genoeg zitruimte maar sommige mensen brengen eigen stoelen meer. De habitués kennen de plek, en weten waarmee je je moeten wapenen tegen de bedreigingen bij een openluchtopera: regen, kou, een lege maag en een droge mond. Plastic zakken, dekentjes, een dikke sjaal of een pashmina, er is vooruitgedacht over het weer.
De tassen gaan open, de maaltijdsalade van de Zaanse grootgrutter blijkt het tegenwoordig veruit te winnen van het klassieke thuis voorbereide Tupperware-bakje. De voorraden die zijn meegebracht variëren van een zak drop tot complete meeneembuffeten met tomaatjes, olijven en fruitsalade.
Aan de kraam van De Nederlandse Opera, waar flyers liggen met de synopsis van de opera en folders voor het nieuwe seizoen, vertelt een medewerkster dat er jaarlijks zo’n 2000 mensen op ‘Opera in het park’ afkomen. “Met Carmen was het nog drukker”. Ze kijkt naar de lucht. “Geen idee wat mensen vandaag besloten hebben, nu het weer zo onzeker is. We gaan het zien”.

Techniek
In de wagen van de techniek is alles onder controle. Hemelsbreed is het iets meer dan een kilometer van de Stopera naar het Oosterpark, maar het signaal gaat via de satelliet en maakt een flinke omweg. Tegen achten kiest de technicus het juiste kanaal, nog een paar minuten voor aanvang. “Alleen zware wolken kunnen het signaal in de weg zitten, maar verder kan er niks misgaan”, legt de technicus uit.
De tribune en de banken zitten vrijwel vol, op het scherm verschijnen dia’s en trailers van de DNO-producties voor het nieuwe seizoen en van het komende jubileumweekend in september.

“Je kunt niet vroeg genoeg beginnen met culturele vorming”, zegt een vrouw lachend en wijst op haar dochter. Die lijkt het best naar haar zin te hebben, ze kijkt vergenoegd om zich heen. Ze is al 16 maanden. “Dit is onze girls’night out”, lacht een groep vriendinnen. De prosecco gaat rond. Ze moeten even nadenken over de vraag wat nou belangrijker is, de opera of het op stap gaan met elkaar. De zon staat het eerste deel van de vertoning nog op het scherm, dat maakt de beelden uit de Stopera wat flets. De audio is goed, er komt een onvervormd, vol geluid uit de speakers. Al zullen de bezoekers in de zaal aan de Amstel de bassen vast niet zo horen donderen als ze in het park uit de speakers komen. En het koor klinkt alsof het tweemaal zo groot is.

Applaus
Na het eerste oogstlied wordt er in het park geklapt. Een mooie passage, zoals die van het koor, of een fraaie aria wordt ook buiten met een applaus beloond.

Tegen de tijd dat Tatjana haar brief schrijft is de zon bijna weg en biedt het scherm wel alle kleur van haar warm uitgelichte schrijftafel. Zeker in die scène gaan beeld, geluid en de vocale- en acteerprestaties, een dikke kilometer verderop, samen in momenten van aandacht. Het is dan stil als in de Stopera.

De beeldregie is bedoeld voor de tv in de huiskamer, maar zeker als regisseur Misjel Vermeiren voor close ups kiest en het beeld even laat staan, werkt dat nog eens extra op het videoscherm. Monsieur Triquet, de wat groteske zanger op het bal in huize Larin, doet het goed op beeld. Als de arme ziel moet worden gered vanwege een brandje in zijn pruik, klinkt er “bravo!” in het park.

“Het is toch wel leuk”, zegt Chantal, boven een glaasje Chardonnay. Ze is met Ed naar het Oosterpark meegenomen, “gewoon om effe te kijken. Ik ben niet zo’n operafan verder maar we wonen vlakbij en wilden het toch wel meemaken. Thuis zou ik het niet aanzetten maar dit is wel echt wat Amsterdam leuk maakt. Zie je hoe gevarieerd het publiek is?”.

In de pauze gaan hier en daar truien aan, en sommigen houden het voor gezien. Dat vroegtijdige vertrek lijkt meer ingegeven door de langzaam dalende temperatuur dan door kritiek op de regieopvatting van Stefan Herheim, wiens enscenering er bij sommige recensenten nogal van langs kreeg.

Rond elf uur is het afgelopen, de tribunes en banken stromen leeg. “Hij wou niet mee”, zegt een vrouw die op haar man wijst. “En wat vond je er nou van?”, is haar niet helemaal open vraag aan hem. “Ik vond het toch best mooi”, zegt hij op commando. Hij moet dat zeggen, dat kan je zien, maar aan zijn stem hoor je dat hij het meent.

donderdag 16 juni 2011

Niet-zoveel-aan-de-hand-films

Naast alle Hogere Kunst waar ik doorgaans mijn tijd aan besteed is variatie met een luchtig bioscoopbezoek soms erg prettig. De laatste weken kwam ik in de zalen van Lantaren/Venster twee keer een film tegen die goed was gemaakt maar ook een aanzienlijk (glim)lachgehalte had.
Tous les soleils van regisseur/schrijver Philippe Claudel is een opgewekte zedenschest met een lach en een traan. Muziekdocent Alessandro is weduwnaar, woont in Strasbourg met zijn kleine dochter en zijn enigzins karikaturale broer Luigi, een anarchist die niet terug wil naar Italie voordat Berlusconi is vertrokken. Alessandro leest als vrijwilligerswerk voor in een ziekenhuis. De oudere vrouw (een opmerkelijke cameo van Anouk Aimée) zorgt onbedoeld voor kansen in het leven van haar voorlezer.
Frisse, snelle film, een soort 'Alles is liefde' maar dan in de Elzas.
Het succes van 'Bienvenue chez les Ch'tis' uit 2008 heeft een vervolg in de nieuwe film van Dany Boon. Niet alleen heel grappig en origineel op de Franse podia, maar ook als filmacteur en als scenario-schrijver heeft hij succes. De film 'Rien a declarer' gaat over het opheffen van de douane tussen Belgie en Frankrijk, in 1993. Aan de Belgische kant woont douanier Ruben, een extreem chauvinistische Belg die de Fransen haat, aan de Franse kant is er douanier Mathias die in het geheim een affaire heeft met de bonbonsverkopende zus van Ruben. Dat geeft gedoe.Het scenario is knap en verrassend en de lol is steeds intelligent. Goed geschreven, leuk geacteerd en erg onderhoudend. Op naar de volgende Dany Boon!

maandag 13 juni 2011

Kunqu-opera in het Holland Festival

Het Holland Festival biedt in de programmering van dit jaar artistieke en muzikale vergezichten naar bijna alle windstreken. Zo was er de mogelijkheid om zeer zeldzame Chinese operacultuur in Nederland te zien bij de optredens van het China Northern Kunqu Opera Theatre, afgelopen weekend in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Het werk dat ze uitvoerden was The jade hairpin, geschreven tijdens de Mingdynastie door Gao Lian.
Het gezelschap, dat ontstond in 1957, richt zich op het in stand houden van de authentieke tradities van de Chinese Kunqu-opera, die meer dan 5 eeuwen geleden ontstond in Noord-China. Kunqu is een combinatie van literatuur, muziek, beweging en zang in een doorgaans kaal decor, waar de teksten, de zang en de begeleiding het werk doen. Daarbij is beweging heel belangrijk, elke gezongen regel kent een eigen bijpassende beweging van handen en armen.

Het Kunqu-repertoire bestaat uit oude, klassieke stukken, die door het gezelschap dat ons land aandeed zo origineel mogelijk worden opgevoerd. Al is het noodzakelijk de opera’s in te korten, want een complete Kunqu-opera kan zo maar 20 uur duren.
Wat maak je mee als het doek opgaat en de kunqu-opera begint? Meteen valt op dat het toneel vrijwel leeg is, een zwart achterdoek, geen versieringen en alleen hier en daar een tafel en wat stoelen die in verschillende vormen gebruikt worden. Het orkest, dat in elk geval niet in een bak zit, blijkt in de coulissen opgesteld te zijn, net buiten het zicht van het publiek.
Vier zangeressen in kimono’s en met zilveren hoofdtooien dribbelen over het podium en zingen over het klooster waar ze deel van uitmaken. De zang is extreem hoog, de bewegingen zijn gestileerd. Na zo'n 3 uur kijken ontdek je dat eigenlijk geen enkele zanger op het podium staat anders dan in een gestileerde, kunstmatige houding. Dat vraagt fysiek veel, lijkt me. Alles is choreografie.Dan verschijnt de abdis van het klooster, waar het verhaal zich afspeelt, op het podium. Haar zang heeft een meer alt-achtige kleur, ze is ouder, haalt minder uit en bezingt het klooster. Haar neef Pan arriveert. Hij is gezakt voor zijn examens in de stad en komt naar het klooster van zijn tante om bij te komen. Zijn stem gaat werkelijk alle kanten op, hij draagt een pastelkleurige roze kimono. Een opmerkelijk detail vormen zijn bewegingen met zijn armen. De mouwen van zijn kimono zijn ongeveer een meter te lang. De witte uiteinden zette zijn dansbewegingen kracht bij, maar als dat niet hoeft moeten ze als manchetten om zijn polsen vallen. De zanger brengt, zonder zijn handen te gebruiken, tijdens de voorstelling wel een keer of 40 de mouwen in positie, altijd met twee elegante bewegingen. Nooit meer, nooit minder dan twee, en het klopt altijd.
Tante abdis stelt aan haar neef voor dat hij gezellig met een van de novices, Chen Miaochang, poëzie kan lezen en die kan bediscussiëren. Dat dat uit de hand loopt is een voorspelbaar thema van alle tijden. Chen, een rol van Kunqu-ster Wei Chunrong, zingt nog hoger dan Pan, haar uithalen gaan met een getrainde piepstem naar grote hoogten.
De taal is prachtig. Boventiteling blijkt ook hier een geweldig hulpmiddel om als publiek het verhaal te volgen. In dit poëtische idioom zingt Pan bijvoorbeeld dat hij over het pad met de lotusbladen liep, in de geur van de kaneelboom en dat hij omgeven door orchideeën de door de zon verlichte blauwe wolkenkamer van Chen bereikte.
De begeleiding door het onzichtbare orkest, dat tien musici telt, bestaat uit muziek op authentieke snaar- en slagwerkinstrumenten. Een klein gongetje met een ‘pwwwwwaaanggg’- geluid zorgt voor de vaart in de voorstelling. Voor en na de aria’s, die worden afgewisseld met recitatieven en 'sprechgesang' klinkt de kleine gong, voortdurend lijkt die tempoaanwijzingen en overgangen aan te geven.
De handelingen in het verhaal worden gedanst, zodat je bijna gaat geloven dat je de boot kan zien waarin Pan weg roeit nadat zijn affaire rond het lezen van poëzie met Chen Miaochang door tante abdis is ontdekt.
Westerse oren zijn niet gewend aan de piepende uithalen van zowel mannelijke als vrouwelijke zangers. Het leidt soms tot een lachje in de zaal. Maar er valt wel meer te lachen, kunqu heeft ook komedie-kanten. Dankzij de boventitels is het verhaal te volgen, krijg je veel mee van de rijke taal en worden die wonderlijke figuren op het podium, hoe ongewoon voor ons ze hun stem ook gebruiken, mensen van vlees en bloed, die plezier maken, liefhebben en daar onder lijden.
Bijzonder om dat dankzij de programmering van het Holland Festival te kunnen meemaken in een Amsterdamse schouwburg.
______________________________________________
The jade hairpin
The China Northern Kunqu Opera Theatre
Stadsschouwburg Amsterdam
11 juni 2011.

vrijdag 10 juni 2011

Brooks' Une flûte enchantée op Holland Festival

Er is echt niks tegen opera, dat niet. Maar het is een kunstvorm die soms zó graag wil imponeren. Alles moet groot en breed. De gebouwen van de opera domineren het silhouet van grote steden, de verhalen zijn groot, de orkesten zijn indrukwekkend, de koren imposant, de stemmen volumineus, de décors gigantisch, .... het is een wonder dat het publiek nog emotie en betrokkenheid ervaart bij al die grootsheid.

Maar wat is het dan heerlijk dat er kunstenaars zijn die zoeken naar vernieuwing, die proberen opnieuw de kern van een opera te vinden en vanuit dat inzicht aan de slag gaan. Jonge mensen die met een open mind kijken naar het materiaal dat er ligt.
Peter Brook is zo’n kunstenaar. Een man die in Covent Garden werkte, in the Met in New York en die in het interview in het programmaboek zegt: “Waarom zou je je energie verspillen aan zo’n stugge vorm?”. Vrijheid is zijn motto bij de productie van Die Zauberflöte van Mozart. De titel ging, net als de spreekteksten, naar het Frans: Une flûte enchantée.
In het Muziekgebouw aan het IJ konden we zien hoe het geworden was. Het operaorkest bestond uit zegge en schrijve één piano. Er was minder tekst dan in het originele libretto van Schikaneder. Minder rollen ook dan Mozart in zijn partituur schreef. Voor zware symbolen kwam lichtheid in de plaats, de Mozartiaanse speelsheid kreeg meer lucht. Het decor bestond uit bamboestokken, een doek, een flightcase, die werd gebruikt om op te zitten of te liggen. We zagen jonge solisten aan het werk, waarbij voor de zangers van de hoofdrollen gold dat ze die al in aardig wat andere operahuizen hadden gezongen, en de 'officiele’ versie dus zeer goed kenden. Tamino werd tot leven gewekt door de jonge, cute Adrian Strooper. Afkomstig uit Cranberra en met reeds een aanzienlijke staat van dienst. Hij zong Tamino al eerder in Sydney, Berlijn, Londen, New York. Maar hij zong bijvoorbeeld ook Bach in Nijkerk. Zijn stem was licht en helder, zijn gesproken en gezongen teksten klonken aangenaam.
De zang werd klein gehouden, door de pianobegeleiding werd het soms meer Lied dan aria. Dat gold ook voor der Hölle Rache, gezongen door Königin der Nacht Malia Bendi-Merad. Klein van stuk, maar met een geweldige coloratuur-sopraan. Haar aanpak toonde aan dat je ook heel mooi coloratuur kunt zingen zonder de volumeknop flink op te draaien.
De vraag of hij leuk wás, of alleen leuk dééd bleef lang hangen boven het guitige hoofd van Thomas Dolié. Hij debuteerde in de rol van Papageno onder Marc Minkowski. Zijn gesproken teksten in het Frans (de gezongen teksten waren in het Duits) maakte niet veel indruk, maar in de loop van de voorstelling bewees hij zijn acteerkwaliteit. Hij wás leuk. Met weinig tekst waren de twee komieken, die in de voorstelling geschreven waren ter vervanging van heel veel andere rollen uit het origineel, heel erg leuk. Ze gaven vooral non-verbaal commentaar en deden dat met subtiele blikken en niet mis te verstane lichaamstaal. Al was er een flardje tekst in een scène tussen de komieken en Papageno –vertaald voor Amsterdam- ‘Kop dicht!’.
De piano, bespeeld door componist Franck Krawczyck, was een glimmende Steynway. Dat had voor mij wel een ietsje ouder instrument mogen zijn. Maar daarmee is het kritisch commentaar dan ook wel gegeven over een voorstelling die gaandeweg een steeds bredere glimlach op de gezichten van het publiek bracht.
Het applaus, dat door een over het podium stormende cast – als was het circus- werd genomen, klaterde alsof het door Mozart zelf werd georkestreerd.
Mooi om te zien, al dat jonge talent, op het podium en achter de schermen. Al is Peter Brooks leeftijd, 86, daarbij een pikant detail.
_________________________________________________
Die Zauberflöte / Une flûte enchantée – W. A. Mozart
bewerking Peter Brook / Marie-Hélène Estienne
muziek: Frank Krawczyk
Productie: Théâtre des Bouffes du Nord – Parijs
9 juni in het Muziekgebouw aan het IJ.

donderdag 9 juni 2011

Dionysos op het Holland Festival

Twee opera's deden de afgelopen weken wedstrijdje om de meeste aandacht voorafgaand aan de première. De Gluck-opera bij Soestdijk won het in de breedte - tot en met in het NOS-journaal kreeg regisseur Thie aandacht. Dionysos van De Nederlandse Opera won het in de diepte. Pagina’s werden er al volgeschreven, er werd gedebatteerd, en dat allemaal nog voor het publiek één noot had gehoord. Oh ja, nog een parallel: de locatie. Soestdijk is echt een buitenlocatie, maar ook voor DNO is een voorstelling in de Gashouder van de Westergasfabriek een locatieproject.
Mooi, al die analyses en voorbeschouwingen, maar op een bepaald moment is het dan toch woensdag 8 juni, zit de tribune in de Gashouder vol met première-publiek en staat er maar één ding te doen: een voorstelling maken die indruk maakt, die anders is dan al die opera die er al bestaat en die vanuit noodzaak gemaakt is.

Er is geen verhaal, het is een operafantasie. Dat weten we van componist Rihm. De toch al fragmentarische teksten van Nietzsche’s ‘Dionysos-Dithyramben’ zijn in flarden gebruikt. Het blijken vooral de karakters, de rollen die de lijnen leggen in de voorstelling. Hoofdfiguur N, hij heeft geen naam maar het staat het publiek vrij er de schrijver van de teksten in te zien, worstelt met eenzaamheid en het onvermogen lief te hebben. Kansen krijgt hij genoeg. In de eerste scènes, waarin hij omgeven wordt door nymfen. Ze zingen verleidelijk 'mij wil je' in allerlei toonaarden, maar N. kíjkt slechts, beweegt ongemakkelijk en staart met grote ogen, een blik waarin onvermogen en gekte zit. Een van de nymfen verandert in Ariadne en ook zij probeert hem te verleiden en hem aan het spreken te krijgen. Met heel veel moeite komen er woorden uit de mond van N. 'Ik ben je labyrint’, stamelt hij. Ook in een latere scene, in het bordeel, zien we hoe moeilijk N. het heeft met de liefde. Zijn kompaan , die alleen 'Ein Gast' heet, slaagt er wel in zich over te geven. Al eindigt hij letterlijk in stukken. De dames zijn nu nog spannender, zo weggelopen uit de fetish-shop. Ze heten allevier Esmeralda en ze noemen N. 'vrijer van de waarheid'. De kompaan transformeert van ‘Gast’ naar een wit met gouden Apollo. De tegenstelling tussen Dionysos, van de roes en de overgave, en Apollo, van de vorm en de lichtheid, is een rode draad in de voorstelling. Met een scène die verwijst naar de waanzin van Nietzsche tijdens het schrijven van de Dionysos-Dithyramben, eindigt de opera. Allen staan op het podium en buigen het hoofd.
Bij een opera met een duidelijk verhaal is het oordeel dat 'alles klopt' een groot compliment. Dat gaat niet op voor deze voorstelling, waarin niet een verhaal maar roes en waanbeelden de beweging geven. Hoewel er soms wat langdradigheid optreedt, zeg ik zonder voorbehoud dat alles wérkt in deze productie.
De rollen zijn goed bezet, met Georg Nigl als N., die met ogen vol waanzin en een literaire vaardigheid de teksten brengt. Tenor Mathias Klink geeft Ein Gast en later Apollo een stevige tenorstem. De zangeressen moeten zingen maar ook veel acteren en bewegen. Ze komen in vele gedaantes voor in deze opera. Als speelse dolfijnen, als Dutch Diva look-a-likes, als oermoeders. Met name Cyndia Sieben, die ook de rol van Ariadne zingt, tovert met de hoogte in haar stem, soms ver voorbij de pijngrens. En dan heb ik het alleen nog maar over de luisteraar. Ronduit briljant – ook als vondst in de partituur- zijn de tonen die ze naadloos mengt met die van de dwarsfluit in het orkest. Jonathan Meese maakte een theatraal maar vooral artistiek decor. Ingo Metzmacher werkt met het Nederlands Philharmonisch Orkest elegant de rijke partituur door. Er klinkt veel mooie muziek uit de overvolle orkestbak. Capella Amsterdam, op het podium maar ook veel met geheimzinnig geluid er achter, doet het prima.
De theatertechniek van DNO heeft de mogelijkheden en beperkingen van de ronde zaal slim ingezet. Ze maken geluidseffecten die subtiel maar effectief de klank door de ruimte spreiden, zeker bij het slagwerk. En dat de decorstukken net wat meer piepen en kraken dan aan de Amstel, is een detail.Het publiek heeft het laatste woord. Zo enthousiast als bij de première in Duitsland werd er niet gereageerd. De applausmeter bleef steken ergens rond de acht-min. Componist Rihm deelde in het applaus, aaide dirigent Metzmacher even over de bol en keek tevreden de volle zaal in. Hij zal de komende maanden nog vaak gehoord worden, niet alleen in het operahuis maar ook in de concertzalen.
Foto's: ©Ruth Walz/DNO
_______________________________________
Dionysos - Wolfgang Rihm
Muzikale leiding: Ingo Metzmacher
Regie: Pierre Audi
Decor: Jonathan Meese
Met o.a. Cyndia Sieden, Matthias Klink, Georg Nigl
Nederlands Philharmonisch Orkest
Cappella Amsterdam
Premiere 8 juni 2011