Soms kan ik klassieke musici erg benijden om hun vak: je beheerst een instrument, er is repertoire voor je geschreven, je staat voor volle zalen die geconcentreerd luisteren, je werkt in stemmig zwart -dat ook nog lekker afkleedt- en je hebt de beste plek voor het geluid, midden in het orkest.
Zondagavond, in het Concertgebouw in Amsterdam, had ik dat gevoel weer. Op het podium de dames en heren (de verhouding is pakweg 75 / 25%) van de Amsterdam Sinfonietta, het orkest dat zijn 20-jarig bestaan vierde met een weekend vol muziek in het Concertgebouw.
Voor deze Robecozomerserie-zondagavond was gekozen voor de formule nieuw - oudst - oud, met respectievelijk muziek van de Kanter, Mendelssohn en Tsjaikovski.
Het nieuwe werk van Fant de Kanter, 'Solace, Solitude', was spannend, beetje filmisch en in elk geval niet voorspelbaar. De inkt van de partituur was nog nat en het orkest speelde geconcentreerd en trefzeker. Je ziet het vaker, orkesten die bekend repertoire mengen met nieuwe stukken om ook die onder de aandacht te brengen. De componist werd, toen ie op het podium werd geroepen in het applaus, een beetje verlegen van zoveel waardering.Het werd mooi bij Mendelssohn, zijn 5e pianoconcert in een hoorbare Mozart-traditie, met solist Ronald Brautigam op de vleugel. Na de pauze 'Souvenir de Florence' van Tsjaikovski.
De violisten van de Sinfonietta spelen staand, net als bijvoorbeeld de leden van het Freiburger Barockorchester. Het geeft een zekere zwierigheid aan de muziek en ik dacht die niet alleen te zien maar, als betrekkelijke leek, óók te kunnen horen.